Momenteel ben ik moe.

Dat is zeker geen nieuws tot dusver: zijn we dat niet altijd?  Maar nu is het anders: de drie voorbije weken beginnen te wegen…  Tel daarbij twee zeer schattige enthousiaste peuterzusjes/buurvrouwtjes die de dag(nacht) steevast al gillend in gang zetten, en je hebt gegarandeerd een frisse start van de dag! 😉
Sowieso moet ik ‘s nachts vaak het bed uit om naar het toilet te gaan.  Maar daar ben ik intussen zo aan gewend, ik weet niet meer anders.
Nu begint het stilaan te slijten, maar de voorbije weken werd ik steevast vanaf kwart voor twee ‘s nachts klaarwakker, stijf van de adrenaline.  Kwart voor twee: het tijdstip waarop ik het nachtelijke telefoontje ontving dat een dierbaar familielid ernstig gevallen was en de wereld er compleet anders uitzag.

Er volgden emotionele weken, heftig, onzeker, met rare uren en veel telefoontjes en ziekenhuisbezoekjes, traantjes, hoop, angst, weet ik veel wat ik allemaal tegelijk voelde.  Het was een beetje veel (understatement)…  Ik niet kon volgen om alle prikkels verteerd te krijgen.  Ik voelde meteen een grote liefde, verbondenheid met het hele gezin, kracht en weerbaarheid.  Maar tegelijkertijd was ik heel bang dat ik het niet zou trekken: zelf nog maar net uit het ziekenhuis, met een eet- en leefschema dat nog amper op punt stond, nog niet helemaal gerecupereerd.  Weg structuur en geplande rustmomenten.  Maar je doet dat gewoon, punt. Toch?

Al doe ik het anders.  Ik sta soms vanop een afstandje naar mezelf te kijken en denk: verdikkie, madam heeft dan toch iets bijgeleerd! 😉  Jahaa, ik ga nog steeds los over mijn grenzen, ik ben nog steeds heel gericht op het welzijn van de anderen.  Maar in plaats van me helemaal leeg te geven zoals ik vroeger steevast deed, met alle fysieke gevolgen van dien, ben ik nu af en toe best kordaat naar mezelf.  Uit zorg voor mezelf, maar ook voor die ander.
Dus zeg ik: nee, de avonden ga ik niet naar het ziekenhuis, dan moet ik rusten en bijvoeding slurpen.  Schrap ik de meeste van mijn plannen om het allemaal vol te houden.  Denk ik er ernstig over na de korte zaterdagcursus voor oktober af te zeggen, omdat ik die lange dagen nu niet ga trekken, vrees ik. Vraag ik hulp waar het kan.  Bel ik een vriendin als mijn stopkes dreigen door te slaan en ik het niet meer helder zie.  Rust ik de meeste ochtenden meteen na het ontbijt.  Veel doe ik niet, maar wel wat ik het allerbelangrijkste vind: er zijn voor wie ik liefheb én voor mezelf.

Moeilijk, dat opsplitsen van mijn energie, en best een beetje eng, want dat blijft een good old onzeker puntje voor mezelf: doe ik het wel goed, verlies ik niet teveel gewicht, put ik mezelf niet teveel uit, nu niet meer op korte maar op lange termijn?

Ik weet het wel: We hebben de dingen nu eenmaal niet in de hand, dat bewees het nachtelijke telefoontje nog een keertje in overvloed…  Maar o, wat denken we toch graag van wel.  Of zoals mijn vriendin tijdens mijn flipmoment heel nuchter opmerkt: ja maar  “Kristien, stél, stél dat je toch in het ziekenhuis geraakt na alles wat er nu speelt, so be it, dat doe je toch niet expres?”  A ja, ok.  Ook weer waar.  En meteen stonden die voetjes weer rustig op de grond.